Friday, January 21, 2011

Column; Nico Dijkshoorn

Je helden moet je nooit spreken, zeker voetballers niet


Nog niet eens zo heel lang geleden, tijdens het WK, schreef ik een column over de teleurstellende manier waarop Wim Suurbier in het programma VI werd gepresenteerd. Niet als een van de beste rechtsbacks ooit, maar als een met anekdotes gevulde zeepbel. Ruud Krol � de man die het camoufleren van een chronische taalachterstand al een leven lang naar een hoger niveau tilt � kreeg in Zuid-Afrika alle ruimte kreeg om zich te profileren als een coryfee en Wim Suurbier zat in een Hollandse studio weer eens te vertellen dat zijn lul bijna tot op de grond hangt.

Ik legde in de column uit hoezeer ik het betreurde dat Wim alweer was neergezet als iemand die zijn leven vult met naakt door hotels lopen. Dat wij Wim weer leerden kennen als een dronken gek die ooit op achterbanken van auto's in slaap viel. Ik legde uit dat ik graag van Wim had willen horen hoe hij Nederland vond verdedigen. Ik wilde de vakman Wim Suurbier over voetbal horen praten. Het werd nu eens tijd dat Wim niet als malle pietje zijn gekke mannetjes-act moest opvoeren. Ik verlangde hevig naar een serieus interview met Wim Suurbier.

Twee dagen na publicatie van de column kreeg ik sms'jes en mailtjes. Ik werd gewaarschuwd: Wim Suurbier zocht contact met mij. Ik schrok daar van. Je helden moet je nooit spreken. Zeker voetballers niet. Zij moeten oneindig mooi bewegen. Voetballers, daar moet je naar kijken, met een zoon of dochter naast je. Helden moeten niet te dichtbij komen. Dat kan alleen maar tegenvallen.

Ik vrees de documentaire waarin Zinedine Zidane een jaar lang is gevolgd. Weg magie. Ik ben zo bang dat hij vlak boven een bord eten, met zijn vrouw op de achtergrond, een of ander krankzinnig verhaal vertelt over zijn grote hobby: modelbouw. Ik wil mij Zidane blijven herinneren als de dartelaar. De man die draaiend om zijn as drie tegenstanders liet omvallen. Van verbazing. Van Zidane weet ik weinig en dat wil ik graag zo houden. Ik heb recht op een zwijgende Zidane. Ik wil niet met een camera vlak achter hem hangen en mee loeren welke kippenbouillon hij koopt.

Het is als met de autobiografie van Keith Richards. Zo op papier valt het pas op hoe infantiel die hele Rock'n' Roll-pose eigenlijk is. Dat zeurderige gelul over hero�ne en in welke reet ze het verstopten en dat Keith in Frankrijk even met die en die sprak, je wilt het allemaal niet weten. Keith hoort er, in je verbeelding, uit te zien als een gitaar spelend stuk perkament met oogjes. Soms is hij bijna dood en dan blijkt het weer mee te vallen. Eens in de twee jaar maakt hij een kutplaat. Van Keith wil je niet weten dat hij heel goed met ballonnen een teckel kan vouwen.

Daarom wilde ik Wim Suurbier niet spreken. Ik was bang dat Wim te gewoon zou worden. Voor je het weet zit je recepten uit te wisselen. Kees Jansma heb ik een keer aan de telefoon gehad en aan het eind van het gesprek zaten we al vakantieplannen te maken. Levensgevaarlijk. Daar zat mijn angst, dat Wim Suurbier na een onverwacht gezellig gesprek mij zou gaan vertellen over de problemen die komen kijken bij het houden van kleine knaagdieren.

Net, nog maar een uur geleden, zag ik, in een documentaire, Barry Hay, de zanger van Golden Earring, op Cura�ao met een tuinslang zijn plantjes water geven. Om hem heen liepen een paar heel lieve hondjes. Barry's vrouw schilderde een schilderij na. Ik had dat liever niet geweten. Barry Hay in een korte broek, daarmee is mij in een klap veel afgenomen. Ik heb Barry Hay met een Bacardi-cola in zijn hand, als een man van 87 jaar oud, een stram dansje in zijn huiskamer zien doen. Dag Barry.

Vier dagen na publicatie van mijn column in VI ging de telefoon. Ik nam, verdiept in een boek, gedachteloos op en hoorde Wim Suurbier. Hij zei: �Hallo, u spreekt met Wim Suurbier.� Ik hing op en las door. Weer ging mijn telefoon. Weer hoorde ik de zin. �Hallo, u spreekt met Wim Suurbier.� Een goede openingszin, als je Wim Suurbier bent. Hallo, zei ik. Dat was alweer zoveel minder dan de zin van Wim. Ik lag binnen ��n seconde weerloos op mijn rug. Ik had Wim Suurbier aan de telefoon.

Ik kon alleen stamelen. Wim bleef mij schitterend consequent met u aanspreken. Ik luisterde. Hij las mijn column graag en hij had ook mijn column gelezen over �zijn eigen persoontje'. Ik kon alleen maar wat zuchten en brabbelen. Wim Suurbier legde mij uit dat hij vond dat je alles gewoon moest kunnen schrijven en dat hij wel snapte wat ik bedoelde, maar dat het hem verder ook weer niet zoveel uitmaakte. Hij had al zoveel meegemaakt in zijn leven. Hij had een paar goede gabbers en daar ging het eigenlijk om.

Ik moest even gaan zitten. Wim Suurbier zelf had net het woord gabber tegen mij gezegd. Niemand zegt mooier gabber dan Wim Suurbier. Als je het hem hoort zeggen, snap je opeens wat het betekent. Gabbers, daar heb je er maar een paar van in je leven. Door dik en dun, al die suikerzoete associaties bij het woord gabber, ze verdwenen als sneeuw voor de zon als je het Wim hoorde zeggen. Gabbetje, zei hij ook nog een keer. Hij vroeg waar ik woonde. Leiden, antwoordde ik. Wim wist niet wat hij hoorde. Daar woonde nog een oude gabbetje van hem. Leuk wonen daar, in Leiden. Hij kende het wel.

Ik zat op maandagochtend met Wim Suurbier over leuk wonen te praten. Wim legde mij uit waarom hij mij wilde spreken. In mijn column had ik geconstateerd dat hij wat moeilijk uit zijn woorden kwam. In combinatie met die verhalen over drinken was dan de conclusie snel getrokken. Dat wilde Wim even rechtzetten. Hij had een tijdje terug een lichte hersenbloeding gehad. Verder niks bijzonders. Maar vandaar. Verder niets aan de hand. Het leven was mooi. Hij had gabbetjes, woonde in Amerika en alles ging zoals het ging. Of ik hem begreep, waarom hij dat even wilde zeggen? Ja, meneer Suurbier, zei ik.

Ik hoop dat we maar nooit gabbetjes mogen worden en dat hij voor de rest van mijn leven weer onbereikbaar is. Dag Wim. Het ga je goed.


Nico Dijkshoorn


bron: www.vi.nl

No comments:

Post a Comment